Vertaling Bijbel, Kanttekeningen SV, [], En [118]zij zullen [119]tegen hetzelve te dien dage bruisen, als het bruisen der zee. [120]Dan zal men de aarde aanzien, maar ziet, er zal duisternis [en] benauwdheid zijn, en het licht zal verduisterd worden in hun verwoestingen. 118. Te weten die vreemde natien, de Chaldeen en anderen. 119. Te weten tegen het Joodse volk, dat zo jammerlijk zal mishandeld wezen. 120. Dit is ene gelijkenis, genomen van degenen, die in storm en onweder op zee in groot gevaar van hun leven zijnde, van verre het land aanzien, wensende dat zij ergens konden aanvaren en aanlanden. Zij zien ook dikwijls opwaarts ten hemel of het weder niet opklaart; alzo zullen die van Jeruzalem, als zij van hunne vijanden aangevallen worden, rondom zich zien of er nergens gene hulp voor hen te vinden is, maar tevergeefs, zij zullen gene vinden. 121. Anders: daar is duisternis der benauwdheid. De zin is, daar zal gene hoop voorhanden zijn; wat gemeenlijk vreugde pleegt aan te brengen, dat zal hun angst aanbrengen. 122. Anders, in, of, aan, of onder hunnen hemel; dat is, aan den hemel, waaronder het land van Judea gelegen is. Van duisternis, zie Gen.15:12; van het licht, Job 18:5; van beiden, Job 30:26.